Op de eerste verjaardag van het martelaarschap van Sha‘aban Ahmad Al-Dalou (2004–2024) Broeders en zusters in Palestina en allen die met ons staan tegen tirannie, vandaag herdenken we een jaar sinds het martelaarschap van Sha‘aban Ahmad Al-Dalou, een zoon van Gaza, een hafiz van de Koran, een jonge man van briljantie en goedheid. Hij zou nu bij ons moeten zijn, zijn eenentwintigste verjaardag vierend. We zouden zijn volwassenheid, zijn studie, zijn dromen moeten vieren. In plaats daarvan komen we samen in rouw – omdat hij met geweld van ons werd weggerukt, uit het leven genomen door de gemenste misdadigers die ooit op deze aarde hebben gelopen. In de nacht van 14 oktober 2024 brandde de hemel boven het Al-Aqsa Martelarenziekenhuis rood van vuur. Tenten die onderdak boden aan ontheemden, gezinnen die dachten dat ze onder internationaal recht een toevluchtsoord hadden gevonden, werden een oven. En in een van die tenten lag Sha‘aban, herstellend van verwondingen, aangesloten aan een infuus, met zijn moeder aan zijn zijde. De aanval veranderde hun schuilplaats in een kooi van vuur. Zijn vader rende het vuur in, kinderen eruit slepend terwijl zijn eigen vlees brandde, maar hij kon zijn oudste zoon niet bereiken. Zijn broer probeerde door de muur van vlammen te breken, maar werd tegengehouden. En terwijl de hel hem opslokte, was Sha‘abans laatste daad niet uit angst, maar uit geloof: hij stak zijn vinger op in de Shahada, de eenheid van God verkondigend terwijl hij naar Hem terugkeerde. Zijn moeder werd ook verteerd door het vuur terwijl ze door de vlammen kroop, haar lichaam gebroken. Vier dagen later volgde zijn kleine broertje Abdul Rahman hen in het martelaarschap. Dit waren geen ongelukken. Dit waren geen natuurrampen. Dit waren opzettelijke misdaden, gepleegd door een bezetting die huizen, scholen, moskeeën en ziekenhuizen heeft gebombardeerd en vervolgens het slachten van kinderen “zelfverdediging” durfde te noemen. Ze vermoordden Sha‘aban terwijl hij gewond in een ziekenhuistuin lag. Ze stalen zijn leven en daarmee de toekomst waar hij van droomde – in de geneeskunde, in de techniek, in dienst van zijn familie en volk. En wat een leven leidde hij, zelfs in slechts negentien korte jaren. Sha‘aban leerde de Koran uit zijn hoofd als jongen, zijn familie vervullend van trots. Hij blonk uit op school, behaalde 98% op zijn Tawjihi-examens, en opende de deuren naar elk studiepad. Hij verlangde ernaar dokter te worden, maar toen armoede die deur sloot, volgde hij computertechniek met dezelfde toewijding. Zelfs tijdens de oorlog weigerde hij zijn opleiding op te geven – hij liep lange afstanden onder drones en granaten om internettoegang te vinden, logde in op lessen te midden van bombardementen. Hij was niet alleen een student, maar een zoon van plicht. Als oudste kind droeg hij de lasten van zijn familie. Hij doneerde bloed toen de ziekenhuizen van Gaza geen voorraden meer hadden. Hij nam oproepen op in het Arabisch en Engels, waarin hij de wereld opriep om te zien, te luisteren, te handelen. Hij zei: “Ik droomde grote dromen, maar de oorlog vernietigde ze, maakte me fysiek en mentaal ziek.” Toch bleef hij, zelfs in zijn wanhoop, dromen – niet voor zichzelf, maar voor zijn familie, voor Gaza, voor een morgen die nooit kwam. Zijn broer Muhammad noemde hem “mijn steun, mijn vriend, mijn metgezel”. Zijn moeder noemde hem haar voorbeeldige zoon. Voor zijn gemeenschap was hij een inspiratie. En voor de wereld werd hij na zijn martelaarschap een symbool. De virale beelden van zijn laatste momenten – zijn lichaam in vlammen, zijn vinger opgeheven in de Shahada – schokten het geweten van miljoenen. Zijn verhaal werd besproken in parlementen, geschreven in kranten, gefluisterd in gebeden over continenten heen. Sha‘aban, een jongen uit Gaza, werd een spiegel voor de stilte van de mensheid. Er is een jaar verstreken, maar het verdriet is niet minder geworden. Integendeel, de wond is dieper geworden. Want elke dag dat we zonder hem ontwaken, worden we niet alleen herinnerd aan zijn afwezigheid, maar aan de wreedheid die hem stal. We zouden hem nu moeten zien, eenentwintig jaar oud, de volwassenheid betredend, misschien afstuderend, misschien verloofd, misschien nieuwe hoop dragend. In plaats daarvan zien we alleen het graf waar hij ligt naast zijn moeder en kleine broer. En toch is Sha‘aban niet weg. Hij leeft bij zijn Heer, ondersteund op manieren die wij niet kunnen zien. Zijn nagedachtenis leeft in elk hart dat weigert te vergeten, in elke stem die roept om gerechtigheid, in elk kind in Gaza dat blijft dromen ondanks de bommen. Glorie aan de martelaren Moge Allah genade hebben met de ziel van Sha‘aban, zijn moeder Alaa, zijn kleine broer Abdul Rahman, en allen die zijn gevallen. Moge Hij hen de hoogste rangen in Jannah al-Firdaws schenken, in het gezelschap van de profeten, de waarachtigen, de rechtvaardigen en de martelaren. Moge Hij de harten van de levenden helen, en moge hun offer een licht zijn dat ons leidt naar gerechtigheid en bevrijding. “En denk niet dat zij die gedood zijn in de zaak van Allah dood zijn. Nee, zij leven bij hun Heer, ontvangend hun onderhoud.” - Surah Āl ’Imrān (3:169) Sha‘aban, we zullen je niet vergeten. De wereld mag zijn ogen afwenden, maar wij dragen je naam, je glimlach, je dromen. Je werd van ons weggerukt door vuur, maar je licht schijnt helderder dan de duisternis die probeerde je te verteren.